In het boek Daniël lezen wij het verhaal van drie Hebreeuwse jonge mannen die gevangengenomen en weggevoerd werden naar Babylon. Hun namen waren veranderd in Sadrach, Mesach en Abed-Nego. Vervolgens werd hun opgedragen zich te buigen voor het gouden beeld van Nebukadnezar en dat te aanbidden. Zij verzetten zich daartegen en hun verzet betekende dat zij de toorn van de koning onder ogen moesten komen en dat zij in de vuuroven geworpen zouden worden.
Zij weigerden te buigen voor het beeld en zeiden: “Als het moet, kan onze God, Die wij vereren, ons verlossen uit de brandende vuuroven, en Hij zal ons, o koning, uit uw hand verlossen. (18) En zo niet, het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden.” (Daniël 3:17-18).
Zij weigerden de goden van de Babyloniërs te dienen en neer te buigen voor een gouden standbeeld. Dus werden zij vastgebonden en in het vuur geworpen. Het vuur was zo heet dat het de soldaten die deze drie Hebreeuwse mannen naar binnen gooiden, doodde .
God verrichtte een wonder door deze drie Hebreeuwse mannen te redden van het vuur en zij wandelden weg uit de oven, waarbij zij alleen de touwen kwijtgeraakt waren waarmee zij vastgebonden waren. Zij waren in het vuur bevrijd en kwamen als vrij man naar buiten.
Het belangrijkste deel van dit verhaal is wat de koning die de mannen in de oven had laten gooien, zag toen hij in de oven keek:
“… (toen) sloeg koning Nebukadnezar de schrik om het hart. Haastig stond hij op, nam het woord en zei tegen zijn raadslieden: Hebben wij niet drie mannen gebonden midden in het vuur geworpen? Zij antwoordden en zeiden tegen de koning: Jazeker, o koning! (25) Hij antwoordde en zei: Zie, ik zie vier mannen midden in het vuur vrij rondlopen! Zij hebben geen letsel en de aanblik van de vierde lijkt op die van een zoon van de goden.” (Daniël 3:24-25).
De Zoon van God, Jezus Christus Zelf, was het vuur binnengegaan om deze drie Hebreeuwse mannen te redden en Hij bracht ze veilig naar buiten.
De Hebreeuwse mannen hadden hun verstand, harten en ogen gericht op God, voordat zij het vuur in gingen, zij durfden hun dood onder ogen te komen, zij verzetten zich niet tegen de vervolging. In het vuur zagen zij Jezus, de Zoon van God, van aangezicht tot aangezicht. Jezus redde en bevrijdde hen.
Circa 600 jaar later ging de Zoon van God opnieuw het vuur binnen, het vuur van Gods toorn over de zonde. Hij ging aan het misdadigerskruis en werd met vuur gedoopt, toen Hij niet alleen de slagen van de Romeinen, de bespotting van de Joodse leiders, maar ook de intense haat van een heilige God tegen onze zonde onderging. Deze keer verslond het vuur van Gods toorn Jezus volledig en daarmee werden wij bevrijd. Eenieder die dit gelooft, is vrij van de straf op de zonde, vrij van schuld en vrij van de macht van de zonde. Wij komen naar het kruis, zien hoe het vuur Gods Zoon verslindt en wij zijn bereid om de tijdelijke tegenslagen en moeilijkheden van het leven te ondergaan, omdat wij weten dat geen vonkje van die eeuwige en vurige toorn ons kan raken. Inderdaad, het vuur raakt ons in het geheel niet aan.
“… Zij zagen aan deze mannen dat het vuur geen vat had gekregen op hun lichaam: het haar van hun hoofd was niet geschroeid, en hun mantels waren niet verteerd, ja, er hing zelfs geen brandlucht aan hen.” (Daniël 3:27).
Zoals Jezus het vuur binnenging om de drie Hebreeuwse mannen te redden, zo ging Hij het vuur van Gods toorn binnen om jou te redden. Hij stierf daar en op datzelfde ogenblik bevrijdde Hij jou van dit vuur. Nu kunnen wij tevreden zijn in Jezus en het door Hem volbrachte werk.