Er is een oud gezegde dat luidt: “Als Satan jou herinnert aan jouw verleden, herinner hem dan aan zijn toekomst.” Maar dat is niet hoe wij de overwinning over hem behalen. Wij behalen de overwinning als volgt:
Als Satan ons aan het verleden herinnert, dan herinneren wij ons het kruis van Christus. Wij preken tot onszelf dat het kruis onze zondeschuld heeft weggenomen, alle schuld heeft verwijderd en getriomfeerd heeft over Satan.
Aan het kruis wordt ons “bezoedeld kleed” met zonde en eigen gerechtigheid (Jesaja 64:6) van ons weggenomen en wij krijgen “de klederen van het heil, de mantel van gerechtigheid” (Jesaja 61:10) en nu krijgen wij het kleed van Christus’ gerechtigheid omgedaan (2 Korinthe 5:21). Nu heeft Satan niets meer tegen ons in te brengen. Er is een prachtig en krachtig beeld in het Oude Testament dat dit onderstreept. God illustreert in het Oude Testament dat wat Hij in het Nieuwe Testament duidelijk leert. Ik vind het erg mooi om dit beeld met jou te delen. Laten we er samen naar kijken:
Daarna liet Hij mij de hogepriester Jozua zien, die voor het aangezicht van de Engel van de HEERE stond, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De HEERE zei echter tegen de satan: De HEERE zal u bestraffen, satan! De HEERE, Die Jeruzalem verkiest, zal u bestraffen. Is deze Jozua niet een stuk brandhout dat aan het vuur ontrukt is?
Nu was Jozua in vuile kleren gekleed, terwijl hij voor het aangezicht van de Engel stond. Toen nam Hij het woord en zei tegen hen die voor Zijn aangezicht stonden: Trek hem de vuile kleren uit!
Daarop zei Hij tegen hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen en zal u feestkleren aantrekken. Vervolgens zei Ik: Laat hen een reine tulband op zijn hoofd zetten. Daarop zetten zij de reine tulband op zijn hoofd en trokken hem feestkleren aan, terwijl de Engel van de HEERE erbij stond.
Zacharia 3:1-5
Vraag 3. In welke toestand bevond Jozua zich toen de satan hem aanklaagde?
Log in / maak een account aan om u in te schrijven of verder te gaan waar u gebleven was.
Jozua “was … in vuile kleren gekleed, terwijl hij voor het aangezicht van de Engel stond” (vers 4). Als wij dit vers op onszelf betrekken, dan is dit als leven in onreinheid en begeerten. Seksuele onreinheid bezoedelt zelfs onze kleren (Judas 23), het besmeurt ons van top tot teen en maakt ons vuil voor de Heer en voor andere mensen.
“Echter, wij zijn allen als een onreine, al onze rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed, wij allen vallen af als een blad en onze misdaden voeren ons weg als de wind.
Jesaja 64:6
Omdat Jozua “… een stuk brandhout (was) dat aan het vuur ontrukt is …” en toch “in vuile kleren gekleed” is het mogelijk dat Judas dit verhaal in zijn gedachten had, toen hij schreef:
Red anderen echter met vrees, en ruk hen uit het vuur. U moet ook het onderkleed haten dat door het vlees bevlekt is.
Judas 1:23
Het leven in pornografie en seksuele onreinheid geeft de boze munitie waarmee hij ons kan beschuldigen. Valt het jou ook op dat Satan aan zijn rechterstand stond, een plaats die door de Bijbel geassocieerd wordt met “… de kracht van God ” (Markus 14:62). Zijn beschuldigingen zijn krachtig en dringen diep door en ons geweten is het eens met zijn beschuldigen tegen ons. Iedereen die dit soort van beschuldigingen en duistere gedachten heeft ervaren, weet hoe zinloos het is om te proberen deze te overwinnen. Het is juist in dit soort situaties dat mensen naar alcohol of drugs (legaal of illegaal) grijpen of iets anders om daarmee hun duistere gedachten te verdrinken, om de beschuldigingen van de boze de mond te snoeren, vooral omdat hun eigen geweten er ook mee instemt dat het zo is. Het is echt een afschuwelijke en extreem ontmoedigende staat waarin je je dan bevindt.
Vraag 4. Heb jij ooit dit soort van beschuldigingen ervaren die door de satan worden ingebracht en tegen jou worden opgestookt en dat jouw geweten het er ook volledig mee eens was? Zo ja, hoe was dat voor jou?
Log in / maak een account aan om u in te schrijven of verder te gaan waar u gebleven was.
Billy schrijft: ”Totale neerslachtigheid en ellende, wetende dat ik toegegeven heb aan duistere en onreine fantasieën. Dat ik heb geleefd in een fantasiewereld, ver weg van de Heer. Een egoïstisch bestaan dat alleen maar over mij en mijn vuile begeerten ging.”
Moby schrijft: “Dit heb ik meegemaakt. Ten eerste trek ik mij in dit soort periodes terug. Dan stop ik met allerlei geestelijke zaken waar ik eerst wel in betrokken was. Vervolgens loopt dat uit op alleen nog maar meer zonde waaraan ik mij overgeef.”
Vas schrijft: “In één woord: ‘Chaos’. Achter alles waarin ik geloofde, wordt een vraagteken gezet. Ik begin te geloven dat ik nooit echt gered ben. Wat mij erg bang maakt, omdat ik nooit in staat was te twijfelen aan het bestaan van God, omdat de schepping gewoonweg vroeg om een Schepper. Daarom wist ik dat God Heilig was en dat Hij al het bestaande kwaad zou oordelen. Als ik dan niet gered was, dan zou ik ook veroordeeld worden. Dat was een tijd van veel angst, stress en neerslachtige gedachten.”